Op een kleine heuvel op de hoek van de Klein-Jeukstraat en de Rampariestraat ligt deze mooi onderhouden kapel. Ze heeft haar naam te danken aan het gehucht waar ze deel van uitmaakt. De ouderdom van de kapel is vrijwel onbekend, maar voortgaand op een gekende lijst van mombers verbonden aan de kapel, kunnen we met zekerheid zeggen dat de kapel van vóór 1602 moet dateren. Sommige bronnen beweren dat het voormalig kerkje er al stond in de 12e eeuw. Een oud bewaard document met als titel ‘ teneur d’incorporation de la chapelle de petit Goyer a la cuve de grand Goyer par Ferdinand évêque et prince de Liège ‘ waarbij wordt aangegeven dat Klein-Jeuik op 15 januari 1637 bij Jeuk wordt gevoegd, maakt eveneens gewag van een kapel te Klein-Jeuk. Op een kaart uit het kaartboek van de abdij van Herckenrode (1669-1670) is de kapel mooi weergegeven met aan de overzijde van de straat een grote vierkantshoeve.
De bouwstijl van het schip van de kapel kunnen we als romaans bestempelen. Het driezijdig afgesloten koor met 2 dichtgemetselde spitsboogvensters vertoont vroeg-gotische kenmerken.
Oorspronkelijk deed dit gebouw dienst als parochiekerk van het gehucht Klein-Jeuk. De vroegere rondboogarcaden die zich tussen de middenbeuk en de zijbeuken van de kerk bevonden, werden dichtgemetseld doch zijn nog zeer goed merkbaar in de zijgevels van de huidige kapel. De linkerzijbeuk moet rond 1730 zijn afgebroken nadat het dak ervan in 1727 door de val van de ingebouwde gotische westertoren (16e eeuw) werd beschadigd. De kapel heeft zijn huidige vorm verkregen nadat de zuidelijke beuk in 1770 werd afgebroken. Bemerk eveneens de vooruitspringende kraagstenen die de nokbalken van de zijbeuken droegen. Op 9 september 1831 werd pastoor P.J. Van Nitsen door Cornelius, bisschop van Luik, gelast om herstellingswerken aan de kapel uit te voeren.
De westgevel van de kapel, in 1968-1969 opgetrokken in moderne baksteen, biedt geenszins een meerwaarde aan de kapel en staat in schril contrast met de rest van de eeuwenoude kapel. Tijdens deze werkzaamheden kwamen onder het altaar twee verlorengewaande klokken tevoorschijn. De grootste klok draagt het opschrift ‘ME FEECIT 1666 ANDREAS VANDEN GHEYN’ en laat er geen twijfel over bestaan dat ze in het vermelde jaar werd gebouwd door een telg uit de bekende klokkengietersfamilie. De twee klokken werden door de zorgdragers van de kapel zorgvuldig bewaard; achteraf werden ze door pastoor Hensen opgehaald en in bewaring genomen.
Er werden 2 imposante hardstenen grafstenen ingemetst uit de eerste helft van de 17e eeuw met aan de linkerkant van de toegangsdeur de grafsteen van de familie Boesmans-Ladduyns met een nog nauwelijks leesbaar grafschrift “Ter memorie Hendrik Boesmans die stierft anno 1626, 15 Marte ende eelren (?) ladduyns sijn huisvrouw die sterft anno 1628 7 decembris bidt voor hunne seele”.
Op de andere grafsteen, rechts van de toegangsdeur, leest men “Hier liggen begrave die eerbare persoenen Jan Boesmans die stierft anno 1643 den 7 Juny (?) ende …”. Het ontbrekende deel van het grafschrift luidde “… … sijn huysvrouw die stierft anno 1640 den … … …” . Beide grafstenen zijn voorzien van een alliantiewapen en hebben naar alle waarschijnlijkheid deel uitgemaakt van de vloer van de vroegere kerk.
Het interieur van de kapel is vrij sober. De robuuste muren werden naar de achtergrond verwezen door het plaatsen van een houten lambrisering. Koor en schip zijn van elkaar gescheiden door een spitsboogvormige triomfboog.
Ook de vlakke zoldering in schip en koor lijkt ons inziens esthetisch niet verantwoord, maar is uiteraard zeer onderhoudsvriendelijk. In de dichtgemetselde rondboogvensters van het schip, welke hier als nis dienst doen, werden enkele mooie beelden neergezet.
Wat ons ook opviel bij het betreden van de kapel was een ‘blazoen met afbeelding van een eg’ welke amateuristisch in een vloersteen werd gekrast. De maker ervan heeft het ontegensprekelijk voor zijn nageslacht in bewaring gesteld.
Een beeld van O. L. Vrouw met Kind siert het 18e eeuws eiken portiekaltaar (Luikse Régence). Dit beeld is slechts een plaatsvervanger van het 16e eeuwse gepolychromeerde eiken beeld van Madonna met Kind dat in 1975 werd gestolen en waaraan een op het altaar geplaatste foto ons nog herinnerd. Merk echter op dat bij het oorspronkelijke beeld, en dit in tegenstelling tot het huidige beeld, het Kind op de linkerarm wordt gedragen.
Van de altaarlessenaar (midden 18e eeuw) werd de eiken boekenplank in 1872 door pastoor Boesmans vernieuwd. Aan de binnenmuren van de kapel zijn ook eenvoudige kruiswegstaties aangebracht.
Achter de kapel treffen we in het grasveld een eenzaam hardstenen grafkruis aan welke als enige restant een laatste herinnering oproept aan het vroegere kerkhof dat zich hier bevond. Het kruis bevat de tekst: ‘Hier ligt begroeven Lambertha van Hewe, die sterft den 24 augustus 1636, wiens ziel Goodt wil ontfermen ’.
De toewijding van dit gebedshuis heeft net als de kapel trouwens menige veranderingen ondergaan. In het jaar 1613 was ze gezamenlijk toegewijd aan de H. Maria en de H. Joris. Elf jaar later, in 1624, was ze nog enkel toegewijd aan de H. Maria en vervolgens in 1650 aan de H. Joris, de H. Catharina en de H. Barbara. Heden ten dage wordt in de kapel enkel nog O. L. Vrouw vereerd.
Zoals het een goede kapel betaamt, werd ook deze regelmatig bezocht door bedevaarders om er te bidden ter ere van O. L. Vrouw om de genezing van erge zieken te bekomen of om goede bevallingen af te smeken.
Het overlijden, zonder het H. Doopsel te hebben ontvangen, van het kind van Aleydis Plugers en Guillielmus Velaers uit Groot-Jeuk op 27 oktober 1747 is hier niet vreemd aan. Omdat de moeder een doodgeboren kind ter wereld bracht en ze stellig beweerde dat het kind een half uur voor de geboorte nog tekenen van leven in haar buik vertoonde, werd het voor het miraculeus beeld van O. L. Vrouw in de kapel geplaatst. Hiermee hoopte men dat de Barmhartige (God), via de vrome tussenkomst van de goddelijke Maagd, de genade van het doopsel zou verlenen aan het vernoemde kind. Alle jonge vrouwen en bijna gans de gemeenschap besloten een noveen te doen ter ere van O. L. Vrouw. Ze baden tevergeefs 9 dagen en 9 nachten lang. Na afloop begonnen ze een tweede noveen. Op 10 november kwam er plotseling leven in het kind. Na door de aanwezige vroedvrouw gedoopt te zijn, stierf het kind opnieuw … Een votiefschilderij met O. L. Vrouw en doodgeboren kind, dat in de kapel hangt, herinnert ons nog altijd aan deze nauwelijks te bevatten gebeurtenis.
De kapel is toegankelijk na vraag van de sleutel en biedt plaats aan een 50-tal gelovigen.
Sinds de verdwijning van het beeld van O. L. V. in 1975 heeft men hier een noveen ingesteld. Deze reeks van negen dagen, waarop men bidt om een goede afloop te bekomen, begint ’s maandags voor Pinksteren tot en met de dinsdag na Pinksteren. Ook vindt er nog jaarlijks een openluchtmis plaats. Dit gebeurt, indien de weergoden gunstig gestemd zijn, telkens op 15 augustus (Maria Ten Hemel).
Tot onder het priesterschap van pastoor E. Hensen werd er jaarlijks een processie, vertrekkend van de St.-Joriskerk te Jeuk naar de kapel van Klein-Jeuk, gehouden.
Mede door het ontbreken van toren en kruis kunnen we ons niet van de indruk ontdoen dat deze kapel, ongeacht de bewogen geschiedenis die ze heeft beleefd, er momenteel ietwat verlaten bij ligt. Toch straalt ze nog steeds een grootse charme uit…
Storm Dennis blies in 2020 het dak van de hoofdbeuk af. Dit dak wordt momenteel vernieuwd.
Meer informatie over deze en alle andere kapellen van de gemeente Gingelom kan U in onze publicatie ‘Kapelletjes langs ’s Heeren wegen te Gingelom‘ terugvinden. Deze uitgave is verkrijgbaar via het secretariaat of in de bibliotheek van Gingelom.